Inspirerende sites:
http://www.antroposofiemagazine.nl
Proviand op onze levensweg

Als je deze zomer een lange reis gaat maken neem je eten en drinken mee, vooral als je door een onherbergzaam gebied gaat. Ook op onze levensreis hebben we voedsel nodig, voedsel voor onze ziel. Wie als kind veel van dit voedsel voor de ziel kan vergaren heeft als volwassenen een belangrijke innerlijke bron waar kracht uit geput kan worden. Beelden zijn voor kinderen als de zaden van een zonnebloem; geconcentreerde groeikracht en gerijpt in het licht van de zon. Beelden uit sprookjes, prentenboeken en kinderboeken kunnen behoren tot het voedsel voor de ziel dat we aan onze kinderen geven. In het boek Sterke Wanja van O. Preussler, wordt de kracht van de zaden van zonnebloemen beschreven.
Wanja is een domme jongen waar iedereen om lacht. Hij is lui, als anderen werken ligt hij in de zon. Hij ontmoet een blinde bedelaar, die hem zegt : ”Neem zeven schapenvachten en zeven zakken zonnepitten en ga daarmee op de kachel zitten. Ieder keer als je een zak zonnepitten op hebt moet je proberen het dak op te tillen. Lukt dit en kun je de hemel zien, dan trek je de wereld in en zul je een tsaar worden”. Wanja volgt de raad op van de blinde bedelaar. Niemand begrijpt hem. Zijn broers proberen hem van de kachel te verjagen. Maar Wanja blijft zitten en als na zeven jaren alle zonnepitten op zijn kan Wanja het dak optillen. Hij is ontzettend sterk geworden, hij trekt de wijde wereld in en verslaat een draak, een boze ridder en verraders. Uiteindelijk wordt hij Tsaar.
Kinderen moeten ook ”op de kachel” kunnen zitten om warmte en kracht op te kunnen doen voor het latere leven. Beelden zijn de zonnepitten die het kind de kracht geven om de wereld in te trekken. Er zijn in deze tijd veel krachten die het kind van de kachel willen halen. Het kind moet te vroeg de wereld in, wordt te vroeg uit zijn belevingswereld gehaald en heeft nog niet voldoende ”zonnepitten gegeten”. Ook wordt geprobeerd de zonnepitten te verwisselen met giftige of voze zaden die geen kracht hebben. Dit gaat ten koste van de warmte en kracht die het kind had kunnen verzamelen, als het rustig ”op de kachel” had mogen blijven zitten.
Daarom is de kwaliteit van beelden die kinderen aangeboden krijgen erg belangrijk. De beelden moeten inderdaad groeikracht hebben.
Prentenboeken: vensters op de wereld

Het kleine kind neemt de werkelijkheid op in beelden, het denkt nog niet in begrippen (vastgelegde stukjes werkelijkheid). Alles is nog stromend, in beweging. Werkelijkheid en fantasie lopen in elkaar over, vermengen zich. Een stoel kan een auto zijn, een kleed een zee, een bank een boot. Omdat het kind in een beeldenwereld leeft is het goed kinderen beelden te geven om die innerlijke beweeglijkheid te voeden. In deze beeldentaal herkent het kind zichzelf en zijn wereld. Bijvoorbeeld in prentenboeken, maar ook in allerlei kinderrijmpjes.
In deze tijd raakt de beeldenwereld van het kind steeds meer verarmd door onze vervreemding van de natuur, van arbeidsprocessen (ambachten), enz. In de steden is de kans groter dat de kinderen worden overspoeld met beelden die verwant zijn aan de techniek. Deze beelden zijn hoekig, star, monotoon. Daarom is het zo belangrijk kinderen beelden te geven die verwant zijn aan het leven: groeiprocessen, ambachtelijke processen, jaargetijden en natuurwezens.
Prentenboeken kunnen daarbij een soort venster op de wereld zijn waardoor het kind vanaf een jaar of 3 veel in zich op kan nemen wat hem vertrouwd maakt met allerlei wat er om hem heen gebeurt, wat er in hem zelf, tussen mensen en in de wereld gebeurt.
Goede prentenboeken kunnen een aanvulling zijn op de beelden uit het dagelijks leven van het kind. Zo kunnen prentenboeken op allerlei manieren een rol spelen bij het op een liefdevolle manier vertrouwd raken met het leven op deze aarde. Wezenlijk voor het kind is het bouwen aan het lichaam als een huis waarin het hier op aarde kan wonen. Een prachtig prentenboek in deze is : Het huisje dat verhuisde, geschreven door Virginia Lee Burton, Lemniscaat (vanaf 5 jaar).
Op weg gaan, ervaringen opdoen, de wereld ingaan en weer veilig terug komen, zijn belangrijke ervaringen voor kinderen. Dit thema is mooi uitgewerkt in : ”Het vogeltje dat te ver vloog” , ”Olles skitocht”, ”Hansje in bessenland”, vanaf 4 jaar en ”Hansje Stoffel ” allen vanaf 3 jaar.
In deze tijd is het erg onzichtbaar wat er allemaal nodig is om iets tot stand te brengen. Als je dit zichtbaar kunt maken kun je eerbied en dankbaarheid wekken voor al het werk dat er verzet is.
Dit thema is mooi uitgewerkt in : ”Pelles nieuwe kleren”, ”Joris en zijn muis”, ”Dankjewel lekkere appel”, ”Dankjewel lekker brood”. Een echte aanrader ( ook voor het kleine kind vanaf 2 jaar) zijn de rijmboekjes van Hermien Ijzerman en Hennie de Gans-Wiggermans.
Er zijn ook goede prentenboeken die een beeld geven van het ritme der seizoenen, beelden van bloeien en verwelken, naar buiten gaan en weer naar binnen keren. Enkele voorbeelden hiervan zijn : ”Het verhaal van de wortelkindertjes”, ”Van winterkrans tot zomerdans” en de prentenboeken van Tinke Winke ( geschreven en geïllustreerd door Lidwien van Geffen).
Kleine kinderen beleven nog de waarheid van het bestaan van natuurwezens als elfen en kabouters. Er zijn een aantal prentenboeken die op heel kunstzinnige wijze een beeld geven van deze natuurwezens : ”Tomte Tummetot”, ”Tomte en de vos”, ”De kabouterkinderen” en het ”Zonne-ei”. Bij het bekijken van prentenboeken kan het kind zich rustig verbinden met de beelden.
Het kind kan zelf bepalen hoe lang het een bepaald beeld wil zien. Kenmerkend voor het samen bekijken van een prentenboek is de rustige aandacht. Het kind kan invloed uitoefenen op de volgorde van de beelden, het kan terugbladeren, van achteren naar voren kijken, het verhaal onderbreken. Hoe anders is dat bij televisie kijken! Het gesproken woord bij het bekijken van een prentenboek is levend, er is een dialoog mogelijk van mens tot mens(je). Het kind kan het prentenboek aan vader, moeder, broertje of zusje vertellen. Hierdoor wordt het kind geactiveerd, het kan zelf initiatieven nemen. Bovendien is er een relatie tussen de kinderen en de verteller en een warme omhulling van de kinderen die dicht tegen je aan zitten of bij je op schoot zitten. Kinderen willen bepaalde prentenboeken steeds weer zien. Het kind kan zich daardoor intensief met bepaalde beelden verbinden. Bij de keuze van een prentenboek kun je rekening houden met dit kind, je kunt aansluiten bij de leeftijd, karakter, temperament, ervaringen van het kind.
Goede kunstzinnige prentenboeken ademen in vorm, kleur en inhoud liefde voor de wereld, voor de mensen en hun ontwikkeling. Er gaat warmte en werkelijk licht vanuit, waar verteller en kind kracht uit kunnen putten. Zo kunnen prentenboeken licht, warmte en vrolijkheid brengen in het leven van kinderen zodat ze als de zonnepitten van Wanja tot een innerlijke kracht kunnen worden waarmee zij de wereld in kunnen gaan.
Proviand op onze levensweg

“Ik vroeg aan Jonathan waarom hij zoiets gevaarlijks moest gaan ondernemen. Hij kon toch zeker net zo goed lekker bij het vuur in de Ruiterhoeve blijven zitten. Maar toen zei Jonathan dat er dingen waren die je móest doen, ook al waren ze gevaarlijk. “Waarom dan, vroeg ik. “Anders ben je geen mens, maar een lor”, zei Jonathan.
Fragment uit De gebroeders Leeuwenhart.
Er zijn boeken die als kind of jongere een diepe indruk op je gemaakt hebben. Je vergeet die boeken niet meer. Je herinnert je vooral de gevoelens die er bij je opgeroepen werden: warmte, sympathie, bewondering, eerbied maar ook : medelijden, afschuw en antipathie. Je werd een vriend van Remy uit “Alleen op de wereld”, je deelde zijn vreugde en verdriet. Je trok mee met John Sager uit “De kinderkaravaan”en je droeg mee de druk die hij had voor zijn broertjes en zusjes in de wildernis. Je was kwaad op de uitbuiters in “Levende Bezems” , je vereenzelvigde je helemaal met de schoorsteenveger-jongens. Je bewonderde de moed van “Rossy het krantenkind”die een brandend huis inging om haar broertjes te redden.
In al die boeken werden de mensen tot leven gewekt, het werden daardoor mensen die invloed op je hadden. Je vereenzelvigde je met deze mensen of je zette je er juist tegen af. Zo worden kinder- en jeugdboeken “metgezellen”op je levensweg. Reiskameraden die je kunnen inspireren en bemoedigen, die je blik verruimen, je confronteren met jezelf, met andere mensen, met de wereld waarin je opgroeit. Boeken kunnen je eigen ervaringen aanvullen, verrijken en verdiepen. Het is bij de keuze van kinder- en jeugdboeken niet eenvoudig het kaf van het koren te scheiden. Het lijkt mij dat je in ieder geval het volgende van kinder- en jeugdboeken mag verwachten:
1) Het boek moet zicht geven op een mogelijk betere wereld en het moet de wegen aangeven waarlangs je dat zou kunnen bereiken, al zijn het maar kleine bescheiden stapjes.
2) Het boek moet de weerstanden laten zien die je ondanks goede wil en goede bedoelingen moet overwinnen in jezelf, in relaties met anderen en in de wereld.
3) Het boek moet eerbied, verwondering en belangstelling wekken voor de wereld.
4) Een kinder- en jeugdboek moet ook de belangstelling van volwassenen kunnen wekken, volwassenen kunnen er ook door ontroerd worden of van onder de indruk raken.
5) Kinderen en volwassenen moeten niet als twee partijen voorgesteld worden die tegenover elkaar staan in de zin van : volwassenen zijn slecht en kinderen zijn goed.
6) Uit de manier waarop mensen beschreven worden moet eerbied blijken voor de mens.
7) het kind moet in het boek iets herkennen van hetgeen hij/zij innerlijk doormaakt in zijn/haar levensfase.
8) Het kind moet als kind beschreven worden en niet als een kleine volwassene die al allerlei volwassen oordelen heeft die niet bij een kind horen.
Kinderen en jongeren zijn zeer ontvankelijk voor indrukken, niet alleen zintuiglijke indrukken maar ook voor morele indrukken. Deze indrukken leggen mede de basis voor de manier waarop het kind later in de wereld zal staan.
Andersen beschrijft in zijn sprookje “De sneeuwkoningin” hoe Kai een splinter in zijn hart krijgt van een spiegel die de duivel op aarde heeft laten vallen. Zijn warme hart verstart tot een ijsklomp en het enige wat hij nog kan is het spelen van het “ijzige verstandsspel”in het paleis van de sneeuwkoningin.
Deze “glassplinters”komen soms ook in kinderboeken terecht en zijn soms aantrekkelijk verpakt of verborgen in veel verkochte boeken. Met name kan dat het geval zijn met boeken die kinderen al op jonge leeftijd willen confronteren met allerlei problemen van volwassenen.
Lea Dasberg, hoogleraar historische pedagogiek, schrijft in de gids “Boek en Jeugd”: “Veel mensen -en met name kinderen- denken dat ze gevangen zitten tussen duizend grenzen. Grenzen van leeftijd, van sekse, van cultuur, van klasse, van geest, van lichaam, van tijd. Puur realistische boeken bevestigen dat gevoel van gevangenschap. Puur fantasie zet ze gevangen op een dromeneiland vanwaar geen brug is naar het vasteland van de werkelijkheid.
“Klassieken bieden zowel de herkenbaarheid van de werkelijkheid als de fantasie die nodig is om de werkelijkheid te kunnen veranderen. Klassieken maken vrij”.
Onder “klassieken verstaat Lea Dasberg kinder- en jeugdboeken die niet gebonden zijn aan een bepaalde tijd en die grensverleggend zijn, in de zin van het hierboven aangehaalde citaat.
Er zijn op het ogenblik veel goede kinder- en jeugdboeken die bevrijden van grenzen, die “bevrijdend”werken.
Al deze teksten zijn geschreven door Bert Voorhoeve. U kunt ook eens kijken op zijn site:
Een licht op de sprookjes
Het boekje: Märchen, ein Jungbrunnen, door Michaëla Glöckler.
Vertaald vanuit het Duits.
Sprookjes, een bron van verjonging.
Sprookjes in de Salutogenese
Sprookjes werden vanwege hun vaak wrede beelden ( bijvoorbeeld een drakengevecht, de dood van een boze heks) in de jaren 60 en 70 van de afgelopen eeuw twijfelachtig bevonden. Op de dag van vandaag worden ze door de psychologie, maar ook in de opvoeding van kinderen herontdekt. Ze zijn bevorderlijk voor de ontwikkeling, werken inspirerend en bezielend – vandaar de ondertitel : bron van verjonging.
Waar moet je dan aan denken? Je kunt denken aan groei, ontwikkeling, versterken, een bron van vernieuwing. Natuurlijk kunnen we ook denken aan gezondheid, aan onuitputtelijkheid, in de goede zin van het woord.
Op de dag van vandaag bestaan er twee werkrichtingen, die zich daarmee bezighouden. Ze worden op een mooie manier in dit schrijven samengebracht: salutogenese en positieve psychotherapie, met als ondertitel : gezond worden, gezond blijven.
Wat is salutogenese? Salutogenese vraagt naar de herkomst van gezondheid ( Salus betekent gezondheid en genese betekent herkomst. Het is zo te zeggen de vraag naar de bron van verjonging, naar het brongebied van gezondheid. Het onderzoek naar salutogenese brengt ons bij Aaron Antonowsky, die ontdekt heeft dat gezondheid maar één bron heeft : het gevoel van coherentie.
Dat klinkt misschien een beetje abstract zoals in een sprookje klinkt: driemaal mag je raden. Coherent in samenhang tot de salutogenese betekent: jezelf in samenhang beleven. Hoe meer je jezelf in samenhang beleeft met de wereld om je heen, des te beter zul je je voelen.
Aaron Antonowsky, stelde vast dat mensen meer en meer futloos en zwak zijn, naarmate ze minder met hun levenssituatie en de tijd waarin ze leven, verbonden zijn. Des te meer men zich geïsoleerd voelt, des te zwakker je jezelf beleeft. Ben je meer verbonden en geïntegreerd, zul je je gezonder en sterker voelen.
Aaron Antonowsky stelde zich de vraag: hoe kan het ontstaan en de ontwikkeling van het coherentiegevoel bevordert worden? Hij stelde vast dat dit in de eerste 25 levensjaren moet plaatsvinden. Later is dit alleen nog mogelijk, onder bijzondere omstandigheden ( bijvoorbeeld als iemand ziek wordt of in een crisis terecht komt) m.b.v. een therapeut of coach. Je kunt dit dan vrijwel niet meer alleen bewerkstelligen.
De opvoeding moet erop gericht zijn, dat het coherentiegevoel gewekt wordt en sterk gemaakt wordt. Daarbij spelen sprookjes een belangrijke rol.
De drievoud in sprookjes en de verbinding met de wereld
Aaron Antonowsky werkte zijn concept van het coherentiegevoel zo uit, dat je er concreet mee aan de slag kunt gaan. Hij stelde zich de volgende vraag : Waardoor ontstaat er verbondenheid? Doordat je iets begrijpt. Verbondenheid ontstaat door begrijpen.
Verbonden zijn verdiept zich als je een persoonlijke verhouding bewerkstelligt tot hetgeen je begrijpt. Daardoor wordt het zinvol, krijgt het betekenis.
En tot slot bemerkte Aaron Antonowsky: ook als ik iets begrijp en het als zinvol beleef, kan het mij toch frustreren. Ik kan frustratie ervaren als ik niet in staat ben datgene dat ik als zinvol ervaar ook te doen. Ik moet de dingen kunnen toepassen om me werkelijk goed te voelen. Het kunnen toepassen is dus de derde naast het begrijpen en de zinvolle verhouding tot dat wat ik begrepen heb. Gemakkelijk herkennen we dan ook de drie broers, de drie zussen, de drie mannetjes, ja, de eeuwige drievoud in de sprookjes, zeker in de sprookjes van de gebroeders Grimm : denken, voelen en willen.
Ik kan de verhouding tot het begrijpen opbouwen door het denken, het voelen door de zintuigbeleving en ik kan een verbinding maken door het willen, oftewel het komen tot daden.
Hoe meer ik zelf ( in het sprookje het beeld van de prins of de prinses) aan dit begrip, aan deze zintuigbeleving, aan deze ont-wikkeling werk, des te beter zal ik mij voelen. We zien nu dat in het centrum het geheimvolle Ik staat.
De centrale vraag in een sprookje: wie zijn wij?
Toen ze mij (Michaëla Glöckler) vroegen om over sprookjes als bron van verjonging te spreken had ik het liefste gezegd: er bestaat maar één bron van verjonging en dat is het Ik van de mens. Ik zou dus eigenlijk een voordracht over het Ik moeten houden. Want het Ik in sprookjes is het eeuwige grote onbekende verhaal. Dat is de betekenis van elk sprookje: het Ik op zijn levensweg op het spoor komen. Waarom vertellen we sprookjes? Omdat we daarin een stuk van onze eigen identiteit willen ervaren. Ook bij tragische gebeurtenissen hopen we op een positieve wending. We willen in sprookjes het mogelijke beleven, we willen in de grond alles beleven, wat er maar gebeuren kan en aansluitend de dimensie van het eeuwige.
Sprookjes, salutogenese en positieve psychotherapie hebben een gemeenschappelijke noemer: het Ik van de mens. Wie is die held? Die in het sprookje iets beleeft, de moed heeft gehad om in actie te komen en aan het einde door de bruiloft zijn eigen identiteit een stukje dichterbij gekomen is.
Je kunt zeggen, dat begrijpen tot niets leidt als je begrijpen gelijk stelt aan informatie vergaren ( hetgeen op de dag van vandaag eigenlijk voortdurend gebeurt middels de media). Geen mens ter wereld wordt coherent doordat hij weet wat hij zinvol zou moeten vinden, maar het eigenlijk niet zinvol vindt. De moraal, de hele cultuur van waarden, het hele gebeuren rondom zingeving, maakt de mensen zwakker, als hij dit niet zelf neerzet en er helemaal vanuit zichzelf (authentiek) voor kan gaan staan.
Er bestaat een voortreffelijk boek geschreven door Wolfgang Schmidbauer dat gaat over de destructiviteit van idealen. Wolfgang Schmidbauer is een psychotherapeut die analytisch georiënteerd is, hetgeen niet gelijk is aan de werkwijze van de positieve psychotherapie. Daarom lees je in de titel het woord destructie. Vanuit de positieve psychotherapie zou je over de constructiviteit van idealen spreken. Wolfgang Schmidbauer analyseert echter de destructiviteit van de idealen. Hij kijkt naar het defect, naar het probleem, naar het negatieve. Hier kun je natuurlijk ook veel aan ontlenen, daar zit ook een kern van waarheid in.
Waarheid, liefde en vrijheid
Wat maakt idealen destructief? Wat zorgt ervoor dat een moralistische preek onverdraaglijk wordt? Sprookjes zijn geen moralistische preken. Dat is zo grandioos – in sprookjes is alles geoorloofd. Daar wint niet de moralist, maar, daar overwint degene, die onder bepaalde omstandigheden ook wel eens iets uitvreet, maar het op tijd zelf merkt. In een sprookje is altijd diegene de held, die zelf iets doet. Hij wordt weliswaar geholpen, maar hij moet toch eerst de moed hebben om tot een daad te komen.
Alle waarden, alle idealen, alle moralistische preken werken krachten rovend, leiden niet tot verjonging, maar maken oud, als ze niet door iemand zelf gevonden worden. Alleen de zingeving die ik zelf beleef en het ideaal dat ik zelf heb, maken me jong.
Waarom is dit zo? Waarom werken idealen op deze manier verjongend? Welke idealen zijn het eigenlijk? Eigenlijk bestaan er maar drie idealen. Een sprookje laat dat duidelijk zien. Er bestaat maar één ideaal voor het erkennen en begrijpen: de waarheid. Er bestaat maar één ideaal voor zingeving, voor de waardecultuur: de liefde van het op waarde weten te schatten. Er bestaat geen waarde, die liefdeloos is of niet op waarde geschat kan worden. Het hanteren hiervan is alleen dan menselijk en het streven waard als het in vrijheid gebeurd. Als de autonomie van de ander gerespecteerd wordt.
Hierin kunnen we de drie kernidealen van het Christendom herkennen: ” Ik ben de waarheid “, ” ik ben met jullie samen, als jullie elkaar lief hebben ” en ” de waarheid zal jullie vrijmaken “. Deze drie kernidealen zijn één en drie, dat hangt ervan af vanuit welke richting je ernaar kijkt. Want liefde zonder vrijheid is als een gouden kooi, vrijheid zonder liefde is onmenselijk. En daarentegen is liefde zonder waarheid een nachtmerrie.
Anderzijds wordt liefde, als ik tot inzicht kom, een verlangen naar waarheid. En liefde, waar ik mij helemaal inleef, wordt tot respect voor de autonomie van de ander, zij wordt tot een vrijheidskracht. In sprookjes komen allen die liegen, liefdeloos zijn en dwingen er slecht vanaf, zij worden gestraft. Het zijn de drie kwaliteiten: waarheid, liefde en vrijheid, die het begrijpen van zingeving en het hanteren hiervan ruggensteun geven.
Zingeving, die zich in de loop der tijd openbaart
Zingeving betrachten zonder liefde is niet mogelijk. Als je over zelfmoordenaars of andere ernstige delicten hoort, hoe kun je dan een antwoord krijgen op de vraag wat dit voor een zin heeft? Waarom? Deze vaak dagelijks voorkomende verschrikkelijke nieuwsberichten beroven je ongelofelijk van je krachten. Je merkt dat je het gevaar loopt af te stompen, omdat het simpelweg niet uit te houden is.
Er is maar een kracht die je voor deze afstomping kan behoeden en dat is liefde. Dat je gevoelig blijft voor het leed van een ander, dat je eraan blijft werken om, op eigen leed of dat van een ander dat niet te helen is of te veranderen, daar op z’n minst een stuk zingeving op af te dwingen.
Zoals het de koningsdochter in het sprookje Assepoester aanvankelijk zeer slecht vergaat. De zin hiervan ligt daarin, dat ze niet vertwijfeld raakt, maar doorzet en veel later als ze terugkijkt, kan zien wat ze door dit leed overwonnen heeft.
Dit betekent: zonder liefde naar het grotere geheel te kijken, zowel wat betreft het ontwikkelingsproces als het tijdsbestek wat hiervoor nodig is, is het voor niemand uit te houden. Als je alleen naar het moment nu wilt kijken, dan gebeurt er zo veel, wat eenvoudigweg als pure zinloosheid uitziet.
Ik ken mensen, die door deze vragen van zingeving zowat hun Godsbeeld verloren. Ten overstaan van verschrikkelijke gebeurtenissen zeiden ze: als God zoiets toelaat, begrijpen wij hem niet meer. Dit is begrijpelijk, als men de tijd zo te zeggen een ruimte binnenhaalt en in de tegenwoordigheid hiervan alleen nog maar onsamenhangende dingen ziet. Dan heeft het allemaal geen enkele zin meer.
Maar bronnen van verjonging zijn bronnen die willen stromen. Dat betekent, dat veel gebeurtenissen alleen zingeving krijgen in de context van een grotere tijdspanne. Als ik de ontwikkelingen in de tijd niet verder vervolg, blijft de zingeving verborgen. Het sprookje laat ons ontwikkelingen in een versneld tempo zien. We kunnen in 15 tot 20 minuten een gehele levensloop, soms zelfs het verloop van de aarde beleven. Daarbij treedt zingeving aan het licht. We kunnen bijvoorbeeld zien, hoe iets ergs zich weer kan omvormen tot iets dat gezond maakt. Maar zonder liefde voor ontwikkeling, zonder hoop voor de toekomst, zullen wij geen zingeving ontdekken.
Als mensen echt van elkaar houden, dan houden ze niet alleen van degene die op dat moment voor hun staat, want liefde is nu juist die wonderbaarlijke uitdaging, ook de ontwikkeling van de ander, die niet vaststaat, maar ongedefinieerd is, lief te hebben. Als je trouwt op jongere leeftijd, heb je er geen vermoeden van, wat later nog allemaal staat te gebeuren en wat de ander je nog allemaal zal laten zien. Dat is als het ware een verrassingspakket met veel vraagtekens. Maar als je genoeg tijd en geduld meeneemt op deze weg, kun je waarschijnlijk alles vervolgen en meevormen tot de zingeving aan toe.
Moed en bescheidenheid
Voor het hanteren van bovenstaande heb je moed en bescheidenheid nodig – de grote deugden in sprookjes. De prinses of de prins mogen niet trots of hooghartig zijn, maar bescheiden en niet laf, maar moedig.
Zonder deze deugden, waardoor autonomie en vrijheid zich kunnen ontwikkelen, bestaat er geen mogelijkheid met het hanteren uit de voeten te komen. Want natuurlijk kan niet elk mens de wereld redden, hoe graag we dat ook zouden willen. Een ieder kan alleen zijn kind uit de bron halen. Het gaat erom, de dingen ter plekke te hanteren, dus daar waar je staat. Zo kun je bijvoorbeeld de krant zó lezen, dat telkens het positieve, de bijkomende gedachten naar voren treden. Je kunt ook een sprookjesfeest organiseren, dat draagt meer bij tot een geestelijke ordening en verfrissing dan al die boeken die toch niemand leest. Elke goede, elke positieve gedachten, elk goed gevoel in de reële mens beïnvloedt de atmosfeer van elke plek en is zo te zeggen innerlijke arbeid tegen de milieuvervuiling van de ziel en de geest
Ik wil dit graag benadrukken, omdat er zo vaak gezegd wordt: ik kan niets doen. Maar, we kunnen ongelofelijk veel doen. Daar, waar het uiterlijk lijkt dat we met onze handen gebonden zijn, kunnen we zielsmatig en geestelijk, of zoals het in het Duits zo mooi klinkt, seelisch-geistig, actief worden. De zingeving hiervan kan zijn, dat gezien het feit dat mijn handen gebonden zijn, ik wellicht eerst iets anders te leren heb. En als ik vervolgens de handen vrij heb, moet ik het offer brengen, door al dat ik seelisch-geistig verworven heb in dienst te stellen van een bepaalde opgave.
Die mensen, die zich in de uiterlijke werkzaamheden overvraagd hebben en uitgeput zijn, verlangen er soms naar om gewoonweg thuis te zitten of een krasse gepensioneerde te zijn die van ’s ochtends tot ’s avonds zelf mag bepalen wat hij of zij doet, ook al lijkt het voor een buitenstaander dat er niet veel meer beweegt. Maar het hanteren hiervan, om vervolgens tot ontwikkeling te komen, vraagt niet alleen moed, maar ook bescheidenheid. Je moet berusten in het feit dat er grenzen zijn en dat je bepaalde dingen wel doet en daarvoor andere moet laten. Maar vervolgens heb je weer moed nodig om ook bepaalde dingen niet te verzuimen, als je bijvoorbeeld ziet dat niemand anders het doet, als ik het niet doe, gebeurt er niks.
Mijn vader was zo iemand. Hij was een Waldorfleerkracht met hart en ziel, die van alles aanpakte. Hij hield van initiatiefkracht. Toen ik hem een keer vroeg of hij er ook wel capabel voor was, lachte hij naar me en zei: ” Weet je, zolang er niemand komt die het doet en het hopelijk beter doet dan ik, doe ik het, omdat het dan in ieder geval gedaan wordt. Dit is voor mij een van mijn levensmotto’s geworden: zolang ik opdrachten zie, die niemand doet, neem ik ze ter hand, zover als dat mogelijk is. Ik zeg dan altijd tegen mezelf: zodra er iemand komt die het beter kan dan ik en die mij niet meer nodig heeft, ga ik iets anders doen. En als er geen opdrachten meer voorbij komen, kan ik altijd nog stenen gaan kloppen (uithouwen). Hij had een beeld van: ik wil altijd iets doen en stenen kloppen kan ik altijd.
Deze zienswijze heeft altijd heel veel indruk op me gemaakt. Het is een goed motto, waarmee je je als Waldorfleraar jong kunt houden, als je moedig dat doet wat er nodig is en anders bescheiden bent en stenen klopt en blij bent dat een ander iets zinvols doet.
Vernieuwingskracht door het doen
Met het geheimvolle woord ” het Ik “op de achtergrond wordt het leven hanteerbaar. Als ik het zelf niet begrijp, maar me alleen informeer, bestaat er een belasting, waardoor ik ziek wordt. Als ik andere mensen beleef, bijvoorbeeld de pastoor, de dokter, de directeur, die vaak weten te vertellen hoe iemand zich te gedragen heeft en ik meen het hen voortdurend naar de zin te moeten maken of ik ben vooral bezig door hen geaccepteerd te worden, dan stort ik op een gegeven moment achter de façade in.
Er was eens een arts die tegen mij zei, dat als een collega een fout maakte, hij dat toch ook enigszins als positief ervoer. Het liet zien dat een arts ook een mens is en fouten kan maken en zich daarmee uiteen moet zetten,eruit te leren heeft. Hij vertelde mij zijn lijfspreuk: Is je roeping een keer geruïneerd, leeft je daarna geheel ongegeneerd.
Je van alle morele druk, alle collectieve waarden bevrijden, je reputatie riskeren, moedig zijn fouten toe te geven, dat vraag om de noodzakelijke bescheidenheid en trouw zijn aan jezelf, welke voor het in vrijheid nemen van zelf besluiten noodzakelijk zijn. Elk zinvolle iets, dat niet door het oog van de naald van zelf zien, zelf willen en zelf doen gaat, maakt oud, of zelfs ziek.
Datzelfde gebeurd als we blijven zitten en niets doen. Want als je je krachten niet inzet, kunnen deze zich ook niet vernieuwen. Dus de juiste kwaliteit van een bron tot vernieuwing of anders gezegd de juiste salutogenese-kwaliteit is, vreugde beleven aan het doen, waardoor vervolgens ont-wikkeling kan ontstaan.
Als je geen krachten verbruikt, kunnen deze zich ook niet vernieuwen. Des te meer je je voor iets zinvols en begrijpbaars inzet, des te meer je jezelf vernieuwd. Zelfs als je fysieke lichaam in de loop der jaren verouderd, blijft deze mogelijkheid tot vernieuwing bestaan.
Het is hetzelfde beeld als in een sprookje de kruik die niet leegraakt: de kracht die je geeft, vernieuwt zich. En de kracht, die je wil sparen, waar men zuinig mee is, die maken iemand ouder.
Ik wil hier niet mee zeggen dat je onbaatzuchtig moet zijn, dat je voortdurend dingen doet en je voortdurend voor andere moet opofferen. Dat leidt maar al te vaak tot uitputting of zelfs een burn out. Alleen degene die vanuit een innerlijke impuls zelf dingen gaat doen, leert ook zijn grenzen te respecteren en grenzen te stellen. Hij ziet dan ook wanneer hij stop moeten zeggen, zodat zich de levenskrachten weer kunnen vernieuwen. Daartoe heb je dus ook de nodige hoeveelheid bescheidenheid nodig om ook andere dingen te laten doen ( als deze ander er is). Als je alles gegeven hebt, moet je vernieuwingskrachten afwachten, anders overvraag je jezelf alsnog.
En dan is er altijd nog het Ik, het Zelf, welk begrijpen en zinvolheid hanteren wil en juist aan dit doen zichzelf herkent en beleeft.
Het ontwikkelingsmotief in sprookjes
Er bestaan criteria – zeker als je een sprookjesfeest organiseert moet je dat in je bewustzijn hebben – waardoor een sprookje tot een verjongingsbron wordt.
Er bestaan namelijk ook sprookjes die afbrekend werken, die iemand van het begrijpen en de zinvolheid wegvoeren.
Waarom? Omdat ze zich met dingen bezighouden die niet gericht zijn op een ontwikkelingsweg. Er zijn veel van deze sprookjes welke geen bron van verjonging vormen, omdat ze met ontwikkeling en vernieuwing niets van doen hebben. Zij geven een voorstelling van het eeuwige of alleen van het tijdelijke. Naar het eerste kunnen we niet echt reiken en het laatste laat een gevoel zien van geen perspectief hebben, innerlijke leegte.
We moeten ons bij sprookjes de vraag stellen: kan dit sprookje, als ik er eerst een tijd mee rondloop en het me eigen maak en er veel tijd in steek om het op de juiste manier te kunnen vertellen, een verjongingsbron zijn voor degene die deze vertelling hoort en ziet. Draagt het bij tot een ontwaken van het IK? Bevordert het de moed tot ontwikkeling? Zet het Ik – activiteit in beweging? Prikkelt het tot zelf doen en zelf denken?
Zelfkennis door verhalen
Rudolf Steiner gaf leerkrachten op de Waldorfscholen advies hoe om te gaan met leerlingen die problemen veroorzaakten. Er was een kind dat gestolen had, een kind dat een ander geslagen had. Het waren gebeurtenissen die zeer kwalijk waren. Nu moet een leerkracht niet straffen op de manier zoals dat gewoonlijk is. Het beste is, als de leerkracht een sprookje, of een zinvol verhaal zoekt, waardoor de leerling die iets ernstigs gedaan heeft, de volgende dag en wellicht de hele verdere week telkens weer met dingen geconfronteerd wordt waardoor hij de dingen die hij of zij gedaan heeft objectief voor zich ziet, ernaar kan kijken en zelf leert beoordelen waarom hij of zij fout is geweest.
Als jongeren crimineel worden, soms tot moorden toe, en je vraagt ze : waarom heb je dat gedaan? dan zeggen ze uit de grond van hun hart: ik weet het niet. Vaak zeggen ze dat het ze overkomen is, vanuit een bepaald gevoel, ze begrijpen het zelf niet.
Geen mens wil iets boosaardigs doen. Opvoeden en ontwikkelen vanuit een verkeerde aanpak leiden tot een uit elkaar vallen van ziele- en lichaamskrachten. En alles, wat uit elkaar valt, kan zich afsplitsen en tegennatuurlijk worden.
Het is beslissend, dat we juist in de omgang met mensen, waarbij problemen optreden, werken met sprookjes, verhalen en zinvolle beelden. Kinderen handelen veel onbewuster als volwassenen. Wij kunnen de kinderen de mogelijkheid geven, zelf te beoordelen en te leren begrijpen waarom iets niet goed was.
Zoals het beeld in Wagners ” Parzival “, als Parzival de zwaan gedood heeft. Daar ligt de zwaan, met een gebroken blik en een verenkleed vol bloed. Gurnemanz is een goede pedagoog. Hij gaat met Parzival naar de dode zwaan en laat hem zelf aanschouwen, wat hij gedaan heeft, eenvoudigweg alleen, wat hij gedaan heeft. Aan het einde vraagt hij: beken je schuld? Parzival zegt dan zacht: Ik wist het niet. Nu weet ik het.
Als een kind dingen doet, waarvan het pas later ziet, dat deze niet juist waren, mag je dit kind nooit met een houding benaderen: je zou eigenlijk alles goed moeten doen! Dat moet het kind juist niet! Volwassenen moeten veel van wat ze doen, goed doen, maar kinderen niet. Kinderen mogen eerst veel, zeg maar alles, fout doen. Wij volwassenen kunnen de kinderen dan laten zien hoe het goed is, weliswaar in een beeld, objectief, aan de hand van een sprookje en niet vanuit een houding: ik ben de volwassenen, die alles goed doet. Op een dag zullen de kinderen merken dat dat niet klopt.
Daarom houden we ons aan zinvolle verhalen, objectieve waarheden, grote voorbeelden, die ook voor ons zelf gelden. Als kinderen merken dat ze in een atmosfeer van liefde, waarheid en vrijheid – ik bepaal jou niet, maar ik geef je de mogelijkheden om je zelf te vinden – opgroeien, dan kunnen ze zich goed ontwikkelen en dan hebben ook de sprookjes een centrale plek in het leven van het kind. Sprookjes zijn pas dan goed, als ze zelfkennis en zelfbewustzijn bevorderen en op deze manier het kind of de volwassenen bij hun ontwikkeling positief begeleiden.
Sprookjes in de positieve psychotherapie
Nu een voorbeeld uit de positieve psychotherapie. Positieve psychotherapie is zoals de naam al zegt, een psychotherapeutische richting, die zich, ook bij de meest gestoorde en krankzinnigste ontwikkelingstoestand van een mens, concentreert op hetgeen nog intact en gezond is. Daar probeert de therapeut aan te haken, te versterken, zekerheid te verschaffen en van daaruit hetgeen uiteen gevallen is of wat men niet meer beheerst langzaam weer in de beheersing terug te halen.
In het boek: Salutogenese und positieve psychotherapie, Gesund werden – gesund bleiben ( Herausgeber, Klaus Jork und Nossrat Peseschkian von Verlag Hans Huber, August 2006) staat een hoofdstuk dat heet: Het gebruik van verhalen, levenswijsheden en humor in de psychotherapie en in het dagdagelijkse leven. Daarom volgt er nu een hoofdstuk waar we laten zien welke functie verhalen en parabels kunnen hebben.
Spiegelfunctie
Wanneer we een sprookje willen vertellen of opvoeren, moeten we ons eerst de vraag stellen: Wat wil ik in beeld brengen? Waar gaat dit beeld over? Wat wordt er door dit beeld gespiegeld.
Elk beeld is een spiegelbeeld, niet alleen het beeld wat uit een spiegel kijkt, in elk beeld kan ik als toeschouwer iets van een voorstelling zien, die me vervolgens iets van mij eigen identiteit spiegelt. Je kunt nooit naar iets kijken, maakt niet uit wat je in deze wereld ook maar bekijkt ( aanschouwt ), zonder dat je daarin een stuk van je zelf beleeft. En als dat niet zo is, dan ben je niet wakker. Als je ergens iets tegenkomt, waarvan je zegt: dat heeft met mij niets van doen, dan heb je er niet goed naar gekeken. Er spiegelt zich altijd iets van jou in hetgeen waar je naar kijkt. En soms is het zelfs zo, dat we er zoveel van ons zelf inleggen in datgene wat we zien, dat je van projectie kunt spreken of van overdracht. Je draagt jezelf over op het spiegelbeeld en ziet alleen nog jezelf en datgene wat jou betreft en niet meer het objectieve gegeven.
Maar, omdat deze spiegelfunctie altijd aanwezig is, moet je jezelf altijd afvragen: hoe kan ik deze bron tot verjonging laten stromen. Doordat ik iets laat zien, wat activiteit en nieuwsgierigheid, oftewel de vreugde om iets te kunnen ontdekken oftewel dit begrijpende, wilskrachtige Ik op weg help.
Modelfunctie
Sprookjes laten voorbeelden of parabels ontstaan over hoe je je in bepaalde situaties kunt gedragen, hoe je iets op de beste manier kunt doen.
Bemiddelingsfunctie
Tussen volwassenen en hun kinderen, tussen de leraar en het kind, tussen ouders en hun kind treedt het sprookje op als een bemiddelaar vanuit een hogere sfeer op. Kind en moeder of vader, kinderen en leraren kunnen van sprookjes leren. Een sprookje laat iedereen iets zien.
Als we vanuit een verbinding (partnerschap) een sprookje vertellen en niet vanuit een houding: ik ben de grote leraar en jij bent een kind, maar vanuit wetenschap: wij beide zijn kinderen, we zijn allebei in ont-wikkeling, dan schenkt het sprookje beiden iets. Het geeft aan een ieder persoonlijk die spiegel- en voorbeeldfunctie, daar waar je nu staat. Deze bemiddelingsfunctie zorgt voor een christelijk democratisch klimaat. Want voor Christus is iedereen gelijk. Ze zijn net zo ver van hem verwijderd als dat de zon van de mensen op aarde verwijderd is, in ruimtelijk opzicht gezien. Het heeft geen zin, de afstand op de centimeter of de millimeter te willen bepalen. We staan hem allemaal ongeveer gelijk na. We zijn allemaal verschillend ver in onze ontwikkeling, maar niet verschillend ver weg van Christus.
Deze manier van een ontwikkelingsgeoriënteerde sprookjescultuur is een bron van verjonging betreffende een gezonde democratie, omdat ieder mens in ontwikkeling is en iedereen de ander kan helpen. Dan is de een iets verder, dan de ander, dan is de een iets ouder, dan de ander, dat maakt helemaal niets uit. De hoofdzaak is dat je elkaar op weg helpt en dat laat een sprookje ons altijd zien.
Dat is de bemiddelingsfunctie, dat je het objectieve tussen de mensen, het feit dat iedereen zich ontwikkeld, ontdekt.
Depotwerking
Sprookjesschatten zijn als het ware depots. Daar leg je een laagje spek mee aan. Als je vele van deze verhalen paraat hebt, zul je je ten eerste nooit vervelen, ten tweede kun je een ander altijd iets vertellen en ten derde: als je volledig radeloos bent en er schiet je plotseling iets uit een sprookje te binnen, dan gaat je weg weer verder. Je hebt zo te zeggen wijsheidsschatten in reserve. Rudolf Steiner beschreef dat zo: Het kind moet veel dingen opnemen, die het nog niet volledig begrijpen kan, die als het ware met hem of haar meegroeien: begrippen, beelden, die gedurende de gehele biografie steeds rijker worden en groeien, omdat hun wijsheid en zeggingskracht onuitputtelijk is.
Verhalen en parabels als drager van de traditie
Door verhalen worden hele families, hele regio’s, hele volkeren verenigd, er ontstaat gemeenschappelijke ruimte voor cultuur en tradities. Ook een wondermooie gedachte. Wat betekent traditie? Zij zorgen ervoor dat dat wat geweest is niet vergeten wordt. Door de traditie dragen we het verleden door in het heden en zo blijft het verleden bestaan en levendig. Dit is een keer een totaal ander aspect, dan dat we naar traditie kijken als zijnde contra innovatief of vastgeroest. Levendige tradities zorgen voor reservekrachten, zodat je het wiel niet opnieuw hoeft uit te vinden, maar werkelijk vooruit kunt bewegen.
Als je met alles telkens opnieuw zou willen beginnen, zou je al snel in een neerwaartse spiraal terecht komen. Dit mag je eigenlijk niet hardop zeggen, want op veel plaatsten zie je op de dag van vandaag al verarming en dat niet omdat de tradities in de weg staan, maar, omdat men niet vanuit die kostbare tradities zelf op zoek wil gaan naar vernieuwing en daar waar nodig is de traditie laten bestaan zoals ze is.
Sprookjes helpen dat de mensheidsgeschiedenis überhaupt een levendige stroom blijft en dat wij in plaats ervan los te geraken, ermee verbonden blijven.
Sociaaltherapeutische verhalen en parabels als transculturele bemiddelaar
Op zeer korte termijn, kunnen we alleen door verhalen en parabels de traditionele waarde, de bijzonderheden van andere volkeren, dichter bij onze eigen cultuur brengen. Soms moeten we dan het einde van een sprookje enigszins een andere wending geven, want het interessante is, dat we voornamelijk in Europa ontwikkelingsgeoriënteerde sprookjes hebben. Andere cultuursprookjes bevatten deze ontwikkelingsmomenten minder, zij dragen wel de reine wijsheidsmomenten in zich, echter niet de puur menselijke ontwikkelingsmomenten. Daarom kun je zulke sprookjes een beetje omvormen, zodat op het einde door een kleine verandering toch een ontwikkeling plaatsvindt die de bekwaamheid van moed en hoop van het Ik stimuleren.
Er zijn bijna geen sprookjes waarin het Ik niet voorkomt, omdat de sprookjes uit een fase van de mensheidsontwikkeling stammen, waar het Ik nog niet werkelijk geïncarneerd was en het Ik-bewustzijn nog niet in ontwikkeling was.
Een Arabische vriend vertelde me eens, dat hij nadat hij de antroposofie en ook de midden-Europese sprookjes had leren kennen, hij ontdekte dat er in het Arabisch geen woord voor ontwikkeling bestaat.
Vandaar de versieringen in de oriëntale kunst: waardevolle, eeuwige dingen herhalen zich en we moeten altijd voor dit eeuwige verantwoording afleggen. Extreem gezien kan dit tot de volgende uitspraak leiden: er bestaat sowieso geen ontwikkeling, dus loont zich de last van een aardeleven niet.
Het zou de ontwikkeling niet stimuleren als je verhalen vertelt, het komt er alleen op aan dat je bepaalde regels in acht neemt, het maakt niet uit wanneer je sterft, het belangrijkste is dat je de regels in acht hebt genomen en hebt en daarmee God tot tevredenheid hebt gestemd. Op deze manier haal je echter de eeuwigheid zo te zeggen in de vergankelijkheid binnen.
Sprookjes kunnen tot een transcultureel begrip bijdragen en zo leiden tot een bron van verjonging van het begrip mensheidsontwikkeling, als men de eigen historische ontwikkelingsstroom bewust wordt en daardoor de ander beter begrijpt.
Verhalen en parabels als hulp bij regressie
Regressie betekent in de psychotherapie dat iemand stilstaat in de ontwikkeling of terugkeert naar een eerdere fase van levensontwikkeling. Sprookjes kunnen een hulp zijn om iemand hieruit te halen.
Bij wijze van voorbeeld, wordt een klein mooi verhaal verteld. Een jonge man komt vanwege zijn dwangstoornis naar het spreekuur van een psychotherapeut. Hij lijdt onder zo een grote druk, dat hij deze psychotherapeut moet consulteren. Hij is niet meer in staat auto te rijden, want telkens als hij achter het stuur gaat zitten, denkt hij direct dat de autostoel niet goed staat. Hij heeft de stoel 1x verschoven en nu heeft hij altijd het gevoel dat hij deze niet meer de juiste positie tussen stuur en pedalen kan plaatsen. Voortdurend moet hij de stoel heen en weer schuiven en komt daardoor niet meer aan rijden toe. Als hij dan toch eindelijk gaat rijden, staat hij doodsangsten uit omdat hij bang is dat hij een ongeluk krijgt omdat de stoel niet goed staat. De psychotherapeut vertelt hem een verhaal: een typische parabel uit de Oriënt: er staat een groepje jongeren gezellig bij elkaar te kletsen. Vanuit de verte komt er een oude wijze man aan en loopt voorbij hen. Kenmerkend voor een wijze uit de Oriënt is natuurlijk zijn baard, die al een ongelofelijke lengte bereikt had. De jongeren zijn een beetje baldadig en houden de oude man aan en zeggen: ” wij hebben een vraag? “. De oude wijze man blijft staan. De jongeren vragen hem of hij zijn baard als hij gaat slapen boven of onder het dekbed legt? Omdat de man zeer wijs is en zich dit zelf nog nooit afgevraagd heeft, geeft hij de jongeren een eerlijk antwoord en zegt dat hij dat niet weet. Kom alsjeblieft morgen op hetzelfde tijdstip weer hier terug en dan zal ik het jullie zeggen. Dan gaat hij ’s avonds naar huis en gaat in bed liggen. Hij bedenkt zich: hoe slaap ik eigenlijk? Ligt mijn baard boven of onder het dekbed? Hij heeft daar tot nu toe nooit op gelet. Dus zegt hij: goed, ik slaap in met mijn baard boven het dekbed. Vervolgens slaapt hij niet in. Ik heb waarschijnlijk een fout gemaakt, de baard moet eigenlijk onder het dekbed. Hij stopt de baard onder het dekbed. Ook nu lukt het niet om in te slapen. Vervolgens is hij de hele nacht bezig om de baard de ene keer boven het dekbed en dan weer onder het dekbed te stoppen in de hoop uit te vinden op welke manier hij gewoonlijk is gaan slapen. Hij komt er niet achter. Na een slapeloze nacht gaat hij op het afgesproken tijdstip naar de jongeren en ze wachten werkelijk op hem. Hij zei dat het hem ontzettend speet, maar dat hij de vraag niet kon beantwoorden. Hij had de hele nacht tevergeefs geprobeerd in slaap te komen en kon niet zeggen of de baard onder of boven het dekbed gelegen had, wat hij had niet geslapen.
Dit verhaal vertelde de psychotherapeut aan de jonge man met de dwangneurose. Deze moest er ontzettend om lachen – humor schept afstand – en hij herkende in deze parabel zijn eigen probleem met de autostoel. Het probleem was nog niet opgelost, maar hij kon daadwerkelijk na dit verhaal met minder stress naar huis rijden.
Toen hij de volgende keer naar de psychotherapeut kwam, vertelde hij hoezeer dit verhaal hem geholpen had zijn probleem te hanteren. Hij zei: ” Als ik aan het verhaal denk, kan ik me zo ver van mijn dwang distantiëren, dat ik weer tot actie kan overgaan.
Een mooi voorbeeld, hoe men op de dag van vandaag in de psychotherapie – welke zeer moderne ontwikkelingen zijn – op het concept van Rudolf Steiner om zinvolle verhalen te vertellen teruggrijpt, zonder dit te weten. Mooi is het, dat dit idee er is en op een wijze manier in de praktijk gebracht wordt. Alles wat gedacht wordt, werkt als een reële afdruk in de aura van de gedachten (vanuit de antroposofie ook wel de Etherwereld genoemd) door. Vanuit deze wereld wordt de aarde verlevendigd, bezield, maar vanuit deze wereld kan iemand ook een goed idee ( een inval krijgen) aangereikt krijgen.
Elk beeld, elke gedachte kan ons iets vertellen. Ze kunnen de wil, het gevoel aanspreken, ze kunnen ons productief maken. En we worden des te productiever, hoe meer we geprikkeld worden door ontwikkelingsbevorderende beelden. En hoe productiever we zijn, des te meer scheppingsvreugde, des te jonger, des te kinderlijker voelen we ons. Sprookjes stimuleren de ontwikkelingsvreugde, helpen ons bij een doodlopende weg, redden en ondersteunen ons in elke relatie. Omdat sprookjes ons Ik voorwaarts laat gaan, tot actie aanzetten, indien ze een voorbeeld laten zien, hoe dat gaat, dan zijn sprookjes daadwerkelijk een bron van verjonging, psychisch en lichamelijk. Sprookjes attenderen ons op het centrum van onze eigen verjongingskracht, op de scheppingsdrang van ons IK, schudden dit Ik wakker, waarvan ze willen dat dit IK het leven leert beheersen. Als het ons lukt om aan deze bron van ons eigen wezen, aan deze bron van wording, deze Ik – bron te geraken en dat sprookjes een helper op deze weg zijn, dan wordt de sprookjescultuur tot een bron van verjonging.
Vertaald vanuit het Duits door Chantal Karsten
Dit is een voorbeeld van de pagina Over. In tegenstelling tot berichten zijn pagina’s beter geschikt voor meer tijdloze inhoud die je eenvoudig toegankelijk wilt maken, zoals de gegevens bij Over of bij Contact. Klik op de link Bewerken om wijzigingen door te voeren in deze pagina of voeg een nieuwe pagina toe.